Inleiding

Het zonnestelsel is opgebouwd uit vele componenten: de Zon, de planeten met hun satellieten, de planetoïden en de kometen. Dit zijn allemaal vrij gekende waarnemingsobjecten die door tal van amateurs gesmaakt worden. Toch zien we hier nog iets over het hoofd : het interplanetair stof!

Het lijkt misschien merkwaardig in dat gruis geïnteresseerd te zijn: men kan het niet eens zien, tenzij de Aarde de baan van een stofdeeltje snijdt. Het deeltje, de meteoroïde, wordt door de atmosfeer afgeremd en hierdoor wordt dit deeltje en de omliggende luchtkolom opgewarmd. Het deeltje zelf verbrandt meestal in de dampkring en de omliggende luchtkolom wordt geïoniseerd. Het resultaat van dit alles is een lichtverschijnsel, de eigenlijke meteoor of vallende ster. Ook worden radio- en radargolven teruggekaatst door het geïoniseerd spoor. Soms gebeurt het dat een meteoroïde te groot is om volledig op te branden; er valt dan nog een restant neer op het aardoppervlak: een meteoriet. Deze meteorieten kunnen meestal geen krater slaan omdat ze doorgaans veel te klein zijn en te veel door de atmosfeer werden afgeremd. De studie van meteorieten is bijzonder interessant, omdat we hier te maken hebben met buitenaards gesteente. Hier gaat de Werkgroep Meteoren niet op in. Ze besteedt uitsluitend aandacht aan het verschijnsel meteoor zelf.

Een gedeelte van het interplanetair stof bevindt zich reeds lang in het zonnestelsel, een ander deel is pas onlangs uitgestoten door kometen. Deze laatsten vormen gordels van allemaal evenwijdig bewegende deeltjes. Dit heeft tot gevolg dat de meteoren die afkomstig zijn uit eenzelfde stofgordel (een meteorenzwerm) uit eenzelfde punt aan de hemel lijken te komen. Dit punt heet het radiant van de zwerm. Zwermmeteoren zijn slechts gedurende een bepaalde periode van het jaar te zien; de duur van die periode verschilt sterk naargelang de leeftijd van de zwerm. Ze varieert van één dag tot drie maanden. Over het algemeen is de deeltjesdichtheid groter in het midden van de meteoroïdengordel. Hierdoor zijn er in de periode dat de zwerm aktief is, niet altijd even veel meteoren te zien. Dit aantal neemt toe om ergens één of soms meerdere maxima te vertonen, vooraleer uit te sterven.

Naast de zwermmeteoren zijn er ook sporadische meteoren. Deze zijn afkomstig van solitaire meteoroïden. Hun radiant ligt dan ook willekeurig aan de hemel, meestal niet in de buurt van een zwermradiant. In tegenstelling tot de zwermen zijn er iedere nacht sporadische meteoren zichtbaar.

Het bekijken van meteoren kan spektakulair zijn. Soms verschijnen er vrij veel, andere keren opvallend weinig. Uiteraard heeft men ook de kans om een bijzonder heldere meteoor te zien: een vuurbol. Alle vuurbolmeldingen zijn bijzonder welkom bij de Werkgroep; vermeld in ieder geval uw positie, de verschijningstijd (datum en uur, tot op de minuut; druk het tijdstip uit in Wereldtijd, UT!), de baan tussen de sterren (begin- en eindpunt), de geschatte helderheid (zeker helderder dan Venus, anders is het geen vuurbol!). Verdere interessante gegevens zijn: de snelheid (zichtbaarheidsduur), de kleur, eventuele ontploffingen en fragmentaties, en eventueel een nalichtend spoor (duur, kleur). Het waarnemen van een vuurbol kan iedereen overkomen, maar hoe meer u waarneemt, hoe groter de kans.

Echt boeiend wordt het pas als u iets zinnigs met uw waarnemingen kunt doen. Hiervoor is het nodig ze vergelijkbaar te maken met die van andere waarnemers, met andere woordendat u een standaard waarnemingstechniek gebruikt. Deze techniek bestaat erin enkele afspraken na te leven. Er zijn verschillende waarnemingsmethoden haalbaar voor de amateur: gewoon visueel, met een fototoestel, met een verrekijker of zelfs met radioreflecties. Deze methoden dienen om informatie te verzamelen over één van onderstaande onderzoeksdomeinen:

  • De aktiviteit van de zwerm bepalen: hoeveel meteoren verschijnen er per uur? Dit geeft een idee van de verdeling van de meteoroïden in de stofgordels.
  • De massaverdeling van de meteoroïden. Deze houdt verband met de visuele helderheid en met de sterkte van het radiosignaal.
  • De positie van de radiant. Deze verplaatst zich langzaam tussen de sterren: de zogenaamde radiantdrift.
  • De baan van de meteoroïden in de atmosfeer en in de interplanetaire ruimte, waaruit men dan kan vergelijken met de banan van bepaalde kometen of planetoïden.

Hierin volgt nog een beknopt overzicht van de diverse waarnemingstechnieken. Elk heeft zich heeft zijn eigen voor- en nadelen. In het bestek van deze bijdrage is het dus niet mogelijk om volledig te zijn. Op basis van deze tekst kunt u dus nog geen verwerkbare waarnemingen te verrichten. Voor volledige waarnemingsinstructies verwijzen we naar de diverse werkgroeppublikaties en naar de werkgroepleiding zelf. Een belangrijk punt bij het verwerken van meteoorgegevens is het feit dat ze statistisch van aard zijn. Dit brengt onder meer met zich mee dat de resultaten des te nauwkeuriger worden naarmate er meer (correcte) waarnemingen zijn.