Principes

Principes van goed verlichten

Hieronder bekijken we met welke eenvoudige regeltjes tot een goede verlichting kan gekomen worden. Bij de "Tips" zetten we de theorie om in de praktijk.

De belangrijkste richtlijnen:

Om tot een goede verlichting te komen dient men met volgende richtlijnen rekening te houden:

    * Respecteren van de 20°-regel
    * Volledig vermijden van een rechtstreekse opwaartse lichtstroom door:
          o (1) het principe van de neerwaartse lichtstroom
    * Beperken van weerkaatst opwaarts licht door:
          o (2) het principe van het minimum doelgebied
          o (3) het principe van de minimum luminantie met maximale uniformiteit
          o (4) het principe van de minimum gebruiksperiode
    * Ideale combinatie van (3) en (4) dooractief lichtbeheer met o.a. dimming en logisch actieve schakeling

Verlicht dus enkel neerwaarts, wat nodig is, waar het licht moet komen, en wanneer de verlichting functioneel is!

Een overzicht:
De 20°-regel

Een hoek van minder dan 20 graden tussen lichtbron en waarnemingsas zorgt voor inefficiënte verlichting: bestuurders en voorbijgangers raken verblind, de verlichtingsbalans raakt verstoord, en een hele boel licht gaat verloren de hemel in. Onderstaand figuurtje maakt zulks duidelijk: men merkt dat opdat de waarnemer niet verblind wordt door de lichtbron, de lichtbundel niet te schuin mag invallen.

(1) Principe van de neerwaartse lichtstroom

Bij alle toepassingen moet zoveel mogelijk neerwaarts verlicht worden. Nevenstaand figuurtje toont duidelijk aan wat hiermee bedoeld wordt.

Wanneer de hoofdbundel van het licht te hoog gericht is, treden er belangrijke nefaste gevolgen op (zie de 20°-regel).

Geen enkel deel van de lichtbundel mag hoger dan het horizontale vlak door het lichtpunt waarneembaar zijn, en liefst niet boven 10° onder dit vlak. Dit noemt men het "Full Cutoff Systeem", volledige afsnijding boven het horizontale vlak.

Ook gevelverlichting (onder, links) dient principieel volgens dezelfde stelregel opgevat te worden.

Soms is dit echter niet mogelijk, en moet er wel schuin naar boven verlicht worden. In elk geval dienen verticale stralers vermeden te worden. Bovendien moet er voor gezorgd worden dat schuine stralers goed gericht zijn, en voorzien worden van een afschermingskap (foto boven, rechts) en/of zogenaamd "High Definition Grid - HDG". Een HDG bestaat uit lamellen die in en rond de beoogde hoofdbundel geplaatst worden om deze beter te controleren, en terzelfdertijd nevenbundels te vermijden. Analoge beschouwingen kan men maken omtrent publiciteits- en monumentverlichting.

Foto's boven: een slecht en een goed voorbeeld. Op de linkse foto zie je duidelijk hoe de lichtbundel ook een heel eind boven het horizontaal vlak schijnt. Rechts daarentegen zie je hoe een gevel goed verlicht kan worden door gebruik te maken van neerwaarts gerichte spots.


Boven, links: een overzicht van verschillende mogelijke straatverlichtingen. Het onderscheid tussen goede en slechte keuzes ligt voor de hand. Rechts zie je waarom verlichting met "bollen" gewoonweg af te raden valt: onder de lantaarnpaal - waar het licht juist moet komen - is er een donkere zone (het bloemenkransje helpt ook al niet veel). De aanpalende huizen krijgen daarentegen de volle laag: het licht dringt de kamers ongewenst binnen.

(2) Principe van het minimum doelgebied

Verlichting mag uitsluitend gericht zijn op de plaats waar het nodig is: het doelgebied. Al het licht dat vanaf het toestel (zowel de lamp als de refractor/reflector) buiten dit doelgebied terechtkomt moet afgeschermd worden.

Er dienen dus verlichtingstoestellen geselecteerd met:

    * best passende bundel of best passende combinatie van bundels voor het doelgebied
    * best gedefiniëerde bundel: zeer beperkte nevenbundel
    * afscherming en controle van de bundels door diafragma's, afschermkappen, HDG's

Bij de opstelling en africhting dient men met het volgende rekening te houden:

    * Juiste oriëntatie van de lichtbundel: steeds volledig binnen het doelgebied, en zo mogelijk rekening houden met de 20°-regel.
    * Bij grote te verlichten oppervlakken:
          o inwaarts verlichten: een terrein steeds verlichten vanop de rand naar het centrum toe, niet omgekeerd. Dit beperkt buitenwaarts verlies en doorstraling.
          o decentralisatie: Kan met de beschikbare paalhoogte het hele terrein niet bereikt worden, dan bestaat de juiste oplossing uit het gebruik van meer lichtpunten en NIET het hoger kantelen van de bundel! Positieve gevolgen zijn: hogere uniformiteit, minder kans op schaduwzones en verre doorstraling, verhoogde veiligheid bij uitval van één lichtpunt.
          o compartimentatie: Het oppervlak verdelen in vakken die hun licht enkel vanuit de meest nabije lichtbronnen ontvangen. Hierdoor wordt men -bij verlichting van terreinen- niet verblind door verder afgelegen lichtbronnen aangezien de 20° regel beter kan gerespecteerd worden.

De foto hierboven, links, toont een Z18-verlichtingstoestel van Schréder, uitgerust met paralumen (HDG). Dit toestel, gebruikt voor straatverlichting, zorgt ervoor dat er geen licht buiten het doelgebied (= de straat) terechtkomt. De aanpassing kwam er ism met de Werkgroep Lichthinder. Hier kan u meer aanpassingen en de positieve gevolgen ervan bekijken. Hierboven rechts is een goed voorbeeld van parkingverlichting getoond: het terrein is uitstekend verlicht, en er komt geen licht buiten het doelgebied - een voorbeeld van doordacht uitgewerkte compartimentatie. Negatief hier is wel dat er gewoon geen auto's op de parking staan: de verlichting brandt, maar er zijn geen gebruikers!

(3) Principe van de minimum luminantie met maximale uniformiteit

Algemene bepalingen:

    * Verlichtingssterkte (luminantie): moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de voorgeschreven minimumwaarde om veilig en efficiënt in de gegeven situatie te functioneren. Dit wil zeggen: minimumnorm = maximumnorm. Vaak tonen metingen in referentiesituaties aan dat de voorgeschreven minimumnormen inderdaad ruim voldoende zijn om tegelijk als maximumnormen te kunnen gelden. Men dient ook rekening te houden met reflectie-eigenschappen van verschillende materialen: deze kunnen onderling sterk verschillen!

    * Uniformiteit: moet zo hoog mogelijk zijn. Het gevolg is een positieve terugkoppeling op de luminantie. Door een hoge uniformiteit na te streven volstaat veelal en luminantie die slechts 2/3 tot 3/4 bedraagt van de voorgeschreven minimumwaarde.

Het is niet de bedoeling om 's nachts een daglichtsituatie te bereiken: dit is niet alleen nutteloos, het is ook ronduit ongezond, en gevaarlijk wanneer men plots in een donkerder gebied terecht zou komen. Een minder sterk verlichte zone is vaak aangenamer en even contrastrijk als bij een sterkere verlichting.

(4) Principe van de minimum gebruiksperiode

Verlichting werkt uitsluitend in de periode dat zij functioneel is, daarbuiten is zij steeds gedoofd.

Dit betekent:

    * Voor terreinen en installaties:
          o Logisch Organisatorisch Schakelen "LOS": verlichten volgens locatie en tijdstip van activiteit
          o Klokschakeling: waar een vast activiteitsschema gevolgd wordt
          o Bewegingsmelders: voor passage van bezoekers, lage/onregelmatige gebruiksfrequente (bvb opritverlichting van woningen, ...)

    * Wegenverlichting en parkings:
          o Intensiteitsschakeling: geheel of gedeeltelijk doven met verkeersintensiteitstellers
          o Klokschakeling: doven/dimmen buiten activiteitsperiode

    * Publiciteit
          o Doven buiten activiteitsperiode of samen met openbare verlichting

Actief lichtbeheer met o.a. dimming en LOS

De ideale combinatie van minimum luninantie/maximum uniformiteit en minimum functietijd.

De nieuwe generatie elektronische voedingen laat regelbare dimming toe: zowel traploze dimming als stapsgewijze met vastgelegde niveaus is mogelijk. Door dimming kan de verlichtingssterkte aangepast worden aan de omstandigheden en het tijdstip.

De aansturing kan gebeuren:

    * elk toestel individueel
    * in groep
    * voor het volledige verlichtingsnet

Economische voordelen:

    * besparing op verbruik
    * besparing op lampen en onderhoudsbeurten

Lichttechnisch voordeel:

    * de verlichtingsuniformiteit wordt behouden
    * grotere uniformiteit leidt bovendien tot een lager algemeen verlichtingsniveau, waardoor opnieuw een besparing ontstaat op verbruik en lampenslijtage

Effect op lichtvervuiling:

    * rechtstreeks evenredig met de besparing op lichtvermogen

Verder lectuur